Engels : Nederlands to take notes = aantekeningen maken absent = afwezig turn = beurt mark = cijfer to focus on = zich concentreren op degree = diploma (hbo, universiteit) pencil case = etui exam = examen handwriting = handschrift to hand in = inleveren pupil = leerling to teach = leren; onderwijzen to be into = leuk vinden ruler = liniaal lazy = lui notice = mededeling to solve = oplossen to cheat = spieken stern = streng task = taak to count = tellen to correct = verbeteren to fail = zakken (voor); ergens niet in slagen