Frans : Nederlands avancer = voortgaan désensabler = uit het zand losmaken échelonner = faseren être doué en = goed zijn in fastidieux = saai jusqu’au bout = tot het eind l’autochtone = de oorspronkelijke bewoner l’endroit (m) = de plek la balise = het baken la boussole = het kompas la gagne = de winst la latitude = de breedtegraad la longitude = de lengtegraad la navigation = de koers en route bepalen la pelle = de schep le pilotage = het besturen ne … que = alleen maar pousser = groeien récupérer une somme = een bedrag binnenhalen relier = met elkaar verbinden se munir de = bij zich hebben se tromper = zich vergissen un appareil = een apparaat un bénévole = een vrijwilliger une infirmière = een verpleegster une règle = een liniaal une sage-femme = een verloskundige utilitaire = gebruiks accessible = toegankelijk au moins = minstens avant de = voordat la fréquentation = het regelmatig bezoeken la trace = het spoor le manque de = het gebrek aan les transports en commun = het openbaar vervoer moins souvent = minder vaak nettoyer = schoonmaken plus de = meer plus que = meer dan se réjouir = zich verheugen bronzer = bruin worden conçu (concevoir) = ontworpen démontrer = aantonen efficace = doeltreffend évidemment = natuurlijk hâlé = gebruind l’abus (m) = het overmatig gebruik l’apport (m) = de bijdrage la marque de = het bewijs van la peau = de huid le manque = het gemis lier à = verbinden met limiter = beperken multiplier = vermenigvuldigen nettement = duidelijk notamment = in het bijzonder pâle = bleek retirer = verwijderen subir = ondergaan en avoir marre de = genoeg hebben van affecter = treffen apparaître = blijken brûler = verbranden demeurer = blijven l’entraînement (m) = de training recommander = aanbevelen sembler = lijken solliciter = een beroep doen op un rétroviseur = een achteruitkijkspiegel un siècle = een eeuw à voix haute = hardop attentif = oplettend au retour = bij terugkomst auparavant = daarvoor il me suffit de = ik hoef alleen maar l’odeur (v) = de geur lisible = leesbaar rapidement = snel retenir = onthouden rien de mieux que = niets beter dan à l’occasion de = ter gelegenheid van attirer les foules = de menigte aantrekken avouer = toegeven exercer un métier = een beroep uitoefenen l’estime (v) = de waardering le bruit = het lawaai le complice = de medeplichtige le hurlement = het geschreeuw parmi = te midden van pendant ce temps = ondertussen à l’époque = toen avoir honte de = zich schamen voor être en baisse = afnemen l’élection présidentielle (v) = de presidentsverkiezing la révolte = de opstand plusieurs = verscheidene résoudre = oplossen