Frans : Nederlands aujourd’hui = vandaag ensemble = samen tout près = vlakbij je passe = ik breng door le père = de vader bon week-end = prettig weekend le quartier = de buurt le centre commercial = het winkelcentrum un appartement = een flat, een appartement / een flat / een appartement vous avez = jullie hebben combien = hoeveel la pièce = de kamer, het vertrek / de kamer / het vertrek la cuisine = de keuken la salle de séjour = de woonkamer propre = eigen quelle chance! = wat een geluk! petit, petite / petit / petite = klein le jardin = de tuin il a = hij heeft la voiture = de auto