Frans : Nederlands ce soir = vanavond vendre = verkopen la perruque = de pruik le drapeau = de vlag s’amuser = zich amuseren on se voit = we zien elkaar / wij zien elkaar la décoration = de versiering la chaise = de stoel passer = aangeven, doorgeven / aangeven / doorgeven mettre = doen, leggen, zetten / doen, leggen / doen, zetten / leggen, zetten / doen / leggen / zetten au premier rang = op de eerste rij mener = leiden qu’est-ce qui se passe? = wat gebeurt er? la galère = de ellende ne ... pas non plus = ook niet, ook geen / ook niet / ook geen un écran = een scherm appeler = opbellen s’arranger = in orde komen la pénalité = de strafschop tirer = schieten