Frans : Nederlands le mariage = het huwelijk, de bruiloft / het huwelijk / de bruiloft raconter = vertellen magique = magisch inoubliable = onvergetelijk venu = gekomen le dessin = de tekening la main = de hand la cheville = de enkel la soie = de zijde la couronne = de kroon la princesse = de prinses un orchestre = een orkest délicieux, délicieuse / délicieux / délicieuse = heerlijk changer = veranderen le son = het geluid taper = klappen, slaan / klappen / slaan entendre = horen une ambiance = een sfeer être assis = zitten se tenir la main = elkaars hand vasthouden découvrir = ontdekken gros bisous = veel liefs, kus / veel liefs / kus