Frans : Nederlands
une performance = een prestatie
alterner = afwisselen
épargner = sparen
le bras = de arm
le poignet = de pols
surchargé = overbelast
le calmant = de pijnstiller
une alimentation = een voedingsmiddel
équilibré = uitgebalanceerd
éviter = vermijden
le saumon fumé = de gerookte zalm
opter = kiezen
contribuer à / contribuer = bijdragen
le dos = de rug
entreprendre = ondernemen
prometteur = veelbelovend
un ennui = een verveling
le pavé de boeuf / le pavé = het stuk rundvlees
s’étendre = uitstrekken / uitbreiden / uitbreiden, uitstrekken
le canard = de eend
soulever = optillen
sous forme de = in de vorm van
la jambe = het been
sauter = springen
le plat principal = het hoofdgerecht
le ventre = de buik
la myrtille = de bosbes
tiède = lauw
le déménageur = de verhuizer
sans doute = waarschijnlijk