Frans : Nederlands le gant = de handschoen chausser du 38 = schoenmaat 38 hebben se rendre à = zich begeven naar éclatant = schitterend faire preuve de = blijk geven van les moyens = de geldmiddelen / de middelen le toit = het dak séjourner = verblijven initial = begin épuisé = uitverkocht interrompre = onderbreken le délai = de termijn l'Ascension = Hemelvaartsdag faire le pont = er een lang weekend van maken coûteux = kostbaar un équipement = een uitrusting prolonger = verlengen la commande = de bestelling avoir du mal à = moeite hebben met la pointure = de schoenmaat gâter = verwennen en stock = op voorraad fêter = vieren le fer = het ijzer le parapente = het parapenten accomplir = vervullen, uitvoeren / vervullen / uitvoeren en fonction de = afhankelijk van fournir = verschaffen impeccable = onberispelijk, fantastisch / onberispelijk / fantastisch