Frans : Nederlands le contenu = de inhoud ça concerne = het betreft expliquer = uitleggen la plainte = de klacht le bruit = het lawaai la fac / la faculté = de faculteit la caméra cachée = de verborgen camera Je vous en prie ! = Graag gedaan! / Geen dank! en avoir marre = het zat zijn l’amende = de boete la clé = de sleutel rembourser = terugbetalen immédiatement = onmiddellijk la valise = de koffer indispensable = onmisbaar se tromper = zich vergissen la veille = de dag ervoor la queue = de rij se moquer de = belachelijk maken suspect = verdacht de toute façon = hoe dan ook noter = noteren C’est incroyable. = Het is ongelooflijk. l’inconvénient = het nadeel proposer une solution = een oplossing voorstellen l’erreur = de vergissing le malentendu = het misverstand C’est incompréhensible. = Het is onbegrijpelijk. Vous êtes sûr ? = Weet u het zeker? résoudre un problème = een probleem oplossen