Frans : Nederlands le bonnet = de muts les lunettes de soleil = de zonnebril reconnu = herkend / herkennen mesurer = lang zijn les vêtements = de kleren les chaussures de sport = de sportschoenen le bruit = het lawaai l'avis de recherche = het opsporingsbericht l'empreinte = de afdruk cambrioler = inbreken s'habiller = zich kleden courir = rennen mince = slank l'habitant = de bewoner bien sûr = natuurlijk l'argent = het geld grâce à = dankzij le suspect = de verdachte être de taille moyenne = van gemiddelde lengte zijn la barbe = de baard avoir les cheveux [frisés] = [gekruld] haar hebben avoir les cheveux [raides] = [steil] haar hebben avoir les cheveux [blonds] = [blond] haar hebben avoir les cheveux [bruns] = [bruin] haar hebben avoir les cheveux [noirs] = [zwart] haar hebben avoir les yeux verts = groene ogen hebben avoir les yeux bleus = blauwe ogen hebben avoir les yeux marron = bruine ogen hebben avoir la peau blanche = een lichte huid hebben avoir la peau noire = een donkere huid hebben avoir la peau mate = een getinte huid hebben ressembler à = lijken op chauve = kaal