Frans : Nederlands un marché = een markt un marché aux puces = een vlooienmarkt ne … pas de = geen pas de problème = geen probleem une chose = een ding un exemple = een voorbeeld par exemple = bijvoorbeeld pratique = praktisch on peut = je kunt / men kan la poche = de zak adorer qn / adorer qc = dol zijn op iemand / dol zijn op iets ne … plus = niet meer ne … plus de = geen meer plus de problème = geen probleem meer inventer qc = iets uitvinden cher / chère = duur la valeur = de waarde