Frans : Nederlands
l’été = de zomer
le projet = het plan
pour l’été = voor de zomer
aller à la plage = naar het strand gaan
aller aux États-Unis = naar de Verenigde Staten gaan
faire de la randonnée = wandelen
de mon âge = van mijn leeftijd
amusant(e) = leuk
pratiquer l’anglais = het Engels in praktijk brengen
inquiet / inquiète = bezorgd / ongerust
la visite chez la famille = het familiebezoek
fatigant(e) = vermoeiend
louer un appartement = een appartement huren
s’inscrire = zich inschrijven
rester chez moi = thuisblijven
les idées vacances = de vakantieplannen
le paysage = het landschap
en camping = op de camping
aventurier = avontuurlijk
cet été = deze zomer
le mois = de maand
cette année = dit jaar
pendant = tijdens
au mois de = in de maand
faire du camping = kamperen
le terrain de camping = het kampeerterrein
monter la tente = de tent opzetten
la saison = het seizoen
l’automne = de herfst
l’hiver = de winter
le printemps = de lente
janvier = januari
février = februari
mars = maart
avril = april
mai = mei
juin = juni
juillet = juli
août = augustus
septembre = september
octobre = oktober
novembre = november
décembre = december