Frans : Nederlands
qualifier = waarderen
l’argent de poche = het zakgeld
décisif = beslissend
faire réciter = laten opzeggen
la tâche ménagère = de huishoudelijke taak
le porte-parole = de woordvoerder
animer = leiden
l’éducation = de opvoeding
l’animateur = de gespreksleider
la boîte vocale = de voicemail
interpréter = interpreteren
soulever = behandelen
adapter = aanpassen
l’intervention = de tussenkomst
l’auditoire = het publiek
disposer de = beschikken over
jouer en réseau = op internet spelen
accro = verslaafd
le détecteur = de detector
dépenser = uitgeven
être en conflit avec = strijd voeren met
imposer des limites = grenzen stellen
l’internat = het internaat
en tant que = als
faire part de = laten weten
sincère = oprecht
simuler = doen alsof
la rupture = de breuk