Frans : Nederlands noter = een cijfer geven évaluer = evalueren l’appréciation = de waardering le bulletin trimestriel = het driemaandelijkse rapport redoubler = blijven zitten acquérir = verkrijgen / opdoen le brevet = het diploma na vier jaar voortgezet onderwijs le baccalauréat = het eindexamen vwo les études supérieures = de studie aan universiteit of hbo l’école de la deuxième chance = de tweedekansschool des uns devant les autres = voor en door elkaar expérimenter de = experimenteren met le prof tuteur = de mentor élaborer = opstellen le planning de cours = het lesrooster en somme = kort gezegd l’échec = de mislukking exclure = buitensluiten se sentir concerné = zich betrokken voelen responsabiliser quelqu'un = iemand verantwoordelijk maken le parcours = het traject encourageant = bemoedigend le choix = de keuze l’internat = het internaat relever = eruithalen décorer = inrichten littéraire = alfa-gericht le commercial = de verkoper la section littéraire = de alfarichting / profiel cultuur en maatschappij le maçon = de metselaar occuper = bezetten la majorité = de meerderheid être sur le point de = op het punt staan om la condition = de voorwaarde sans = zonder au cas où / en cas de = voor het geval dat à condition que / à condition de = op voorwaarde dat envisager = voorzien