Frans : Nederlands
le touriste = de toerist
la touriste = de toerist
Versailles = stad en kasteel bij Parijs
être en vacances = op vakantie zijn
les vacances = de vakantie
ils visitent = ze bezichtigen / ze bezoeken
le guide = de gids
la guide = de gids
alors = dus / nou
ici = hier
dans = in
la galerie des Glaces = de Spiegelzaal
l'étudiant = de student
l'étudiante = de studente
super = super / geweldig
fantastique = fantastisch
magnifique = prachtig / fantastisch
Ah bon ! = O ja?
mais = maar
vous parlez = jullie spreken
un peu = een beetje
nous habitons = we wonen
on habite = we wonen
on = men / we
j'aime beaucoup… = ik houd veel van …
aimer = houden van
le tableau = het schilderij
les tableaux = de schilderijen
la peinture = het schilderij
la visite = de bezichtiging
chut = sst
continuer = doorgaan met
résumez = vat samen
le texte = de tekst
parler = praten / spreken
présentez-vous = stel uzelf voor
mes mots = mijn woorden
le mot = het woord
la langue = de taal
la nationalité = de nationaliteit
le rock = de rockmuziek
le jazz = de jazzmuziek / de jazz
la fête = het feest
le cinéma = de bioscoop
le théâtre = het theater
classique = klassiek
la littérature = de literatuur
le football = het voetbal
le tennis = het tennis
la mer = de zee