Frans : Nederlands
la réponse = het antwoord
élégant = elegant
élégante = elegant
la minijupe = de minirok
large = wijd / breed / ruim
aider = helpen
aider quelqu'un = iemand helpen
En quelle taille ? = In welke maat?
la taille = de maat
De quelle couleur ? = In welke kleur?
peut-être = misschien
le modèle = het model
bleu marine = donkerblauw
bof… = och …
Ça ne me plaît pas. = Dat bevalt me niet. / Dat vind ik niets.
quelque chose de plus moderne = iets moderners
plus = meer
Regardez… = Kijk …
italien = Italiaans
italienne = Italiaans
pur = zuiver / puur
pure = zuiver / puur
beige = beige
Tiens ! = Hé!
cette minijupe = deze minirok
beau = mooi
belle = mooi
essayer = passen / proberen
bien sûr = natuurlijk
la cabine = het pashokje
Vous l'avez en 38 ? = Hebt u hem in maat 38?
Attendez. = Even kijken.
mieux = beter
là = nu
respirer = ademhalen
Elle te plaît ? = Vind jij hem leuk?
Waouh ! = Wow!
court = kort
courte = kort
cher = duur
chère = duur
pas cher = niet duur
pas chère = niet duur
passer à la caisse = naar de kassa gaan
la caisse = de kassa
les mêmes = dezelfde / hetzelfde
d'un pays à l'autre = van land tot land
si = als / wanneer
porter = dragen
porter du 40 = maat 40 dragen / hebben
ce = dit / deze / dat / die
cette = dit / deze / dat / die
ces = deze / die
l'anorak = het windjack / de anorak