Frans : Nederlands
attirer = aantrekken
étranger = buitenlands
étrangère = buitenlands
le retraité = de gepensioneerde
la retraitée = de gepensioneerde
la star = de filmster / de ster / de beroemdheid
le ciel = de hemel
la capitale mondiale = de wereldhoofdstad
le parfum = het parfum
le secteur = de sector / de bedrijfstak
fabriquer = maken / fabriceren
la lavande = de lavendel
la rose = de roos
la plante = de plant
aromatique = aromatisch / geurig
ça sent si bon = dat ruikt zo lekker
la haute couture = de haute couture
gagner = verdienen
l'argent = het geld
au mois de mai = in mei / in de maand mei
l'acteur = de acteur
l'actrice = de actrice
le réalisateur = de regisseur
du monde entier = uit de hele wereld
se donner rendez-vous = elkaar ontmoeten / met elkaar afspreken
le tapis = de loper
la promenade des Anglais = boulevard langs de Middellandse Zeekust in Nice
la nostalgie = de nostalgie / de heimwee
la Belle Époque = de belle époque (de periode van 1870-1914 in West-Europa)
l'ambiance = de sfeer / de stemming
raffiné = verfijnd
raffinée = verfijnd
la terrasse = het terras
le pastis = pastis (aperitief met anijssmaak)
finalement = ten slotte / uiteindelijk
le luxe = de luxe
prendre son temps = de tijd nemen
pas vrai ? = niet waar?