Frans : Nederlands
à votre avis = naar uw mening
supposer = veronderstellen
avoir du pain sur la planche = heel wat voor de boeg hebben
la planche = de plank
se tromper = zich vergissen
l'épaule = de schouder
solide = sterk
extraordinaire = buitengewoon
le four à bois = de houtoven
le panier = de mand
le panier à pain = de broodmand
l'administration = de administratie
lequel = welk
laquelle = welk
mourir = sterven
tragiquement = tragisch
pourtant = toch / evenwel
reprendre = overnemen
courageusement = moedig
l'empire = het rijk / het imperium
le prestige = de reputatie
le chiffre d'affaires = de omzet
la manufacture = de onderneming
sec = droog
sèche = droog
les États-Unis = de Verenigde Staten
le Japon = Japan
ou encore = of liever
les Émirats = de Emiraten
le succès = het succes
la volonté = de wil
continuer à = blijven doen
la méthode = de methode
la guerre = de oorlog
résister = weerstaan
le pain de campagne = het boerenbrood
le collaborateur = de medewerker
la collaboratrice = de medewerkster
affirmer = bevestigen
la veine = de ader
la devise = de lijfspreuk