Frans : Nederlands la femme de ménage = de werkster le narrateur = de verteller la narratrice = de vertelster nerveusement = zenuwachtig / nerveus sale = vies / vuil éprouver = voelen / ervaren la honte = de schaamte laisser aller = verwaarlozen la contingence = de bijkomstigheid il m'apparaît = het is me duidelijk stupide = dom grotesque = grotesk / belachelijk s'apercevoir de = iets bemerken l'éponge = de spons frotter = boenen / wrijven / poetsen le fond = de bodem le calcaire = de kalk la crasse = het vuil / de viezigheid se lasser = genoeg krijgen / van iets genoeg krijgen le Légo = de Lego baisser = neerlaten l'abattant = de wc-deksel le doudou = de knuffel la cuvette = de closetpot l'hostilité = de vijandige houding s'agripper = zich vastgrijpen / zich aan iets vastgrijpen se hausser = zich verheffen / gaan staan la pointe des pieds = de tenen / de punten van de tenen mouillé = nat mouillée = nat hors de portée = buiten bereik énergiquement = energiek / voortvarend méthodiquement = systematisch taché = gevlekt tachée = gevlekt l'éclat = de spetter le dentifrice = de tandpasta s'approcher = naderen / dichterbij komen la glace = de spiegel se laver les dents = tanden poetsen la dent = de tand ménager = huishoud- / huishoudelijk ménagère = huishoud- / huishoudelijk en priorité = eerst / als eerste