Frans : Nederlands voyons / regardons = laten we kijken quelle barbe / quel ennui = wat vervelend / wat erg la climatisation = de airco / de airconditioning une émission / un programme = een uitzending mignon / joli = schattig / leuk afficher / annoncer = aankondigen plutôt = eerder / liever faire les valises = de koffers pakken enregistrer les bagages / faire les bagages = de bagage inchecken faire la queue = in de rij staan quelle blague = wat een mop / wat een grap une arme = een wapen un couteau = een mes un couteau de poche = een zakmes remercier / dire merci = bedanken rater le vol / manquer = de vlucht missen un chariot / un caddie = een winkelwagentje / een winkelwagen le couloir = de gang le tapis roulant = de rolband indiquer / mettre / mentionner = aangeven l árrêt / le stop = het stoppen / de halte le maire = de burgemeester la piste cyclable = het fietspad le dromadaire = de dromedaris le rhinocéros = de neushoorn l'hippopotame = het nijlpaard