Frans : Nederlands c'est mon tour = het is mijn beurt maintenant = nu la rentrée = het begin van het nieuwe schooljaar c'était comment = hoe was het j'ai été = ik ben geweest tu as été = jij bent geweest puis = daarna préparer = klaarmaken les devoirs = het huiswerk passer = doorbrengen un voyage = een reis deviner = raden travailler = werken appeler = roepen possible = mogelijk la campagne = het platteland une piscine = een zwembad penser = denken la mer = de zee une assiette = een bord une fourchette = een vork une cuillère = een lepel un couteau = een mes un verre = een glas un pain = een brood le fromage = de kaas une bouteille d'eau = een fles water délicieux = heerlijk pourquoi = waarom parce que = daarom / omdat