Frans : Nederlands le coeur = het hart le spectateur = de toeschouwer le téléspectateur = de televisiekijker en direct de = rechtstreeks uit exceptionnel = bijzonder avoir horreur de = een afschuw hebben van un avis = een mening car = want s’entraîner = trainen gagner = winnen la compagnie = het gezelschap passionner = boeien le coup de foudre = liefde op het eerste gezicht le participant = de deelnemer un auditeur = een luisteraar originaire de = afkomstig uit un tas / un tas de = een hoop / veel le gagnant = de winnaar un magazine = een rubriek (radio, tv) / een rubriek / een tijdschrift le divorce = de scheiding malheureusement = helaas / ongelukkigerwijs rarement = zelden le contraire = het tegenovergestelde follement = waanzinnig s'écrire = elkaar schrijven une amitié = een vriendschap oser = durven être content de = tevreden zijn over la joie = de vreugde la rencontre = de ontmoeting reconnaître = herkennen sourire = glimlachen s'asseoir = gaan zitten échanger = uitwisselen le lendemain = de volgende dag être en train de = bezig zijn met une étoile = een ster un maillot de bain = een badpak des lunettes de soleil = een zonnebril une serviette de plage = een strandlaken un matelas pneumatique = een luchtbed une glacière = een koelbox la crème solaire = de zonnebrandcreme les tongs = de teenslippers se sentir = zich voelen abandonner = verlaten étonner = verbazen faire la connaissance de = kennismaken met oublier = vergeten l'autre jour = onlangs espérer = hopen se fâcher = boos worden conseiller = raadgeven s'arranger = in orde komen