Frans : Nederlands la cave = de kelder la mine = de mijn le consommateur = de consument une entreprise = een onderneming une usine = een fabriek à défaut de = bij gebrek aan aménager = inrichten au pied de = aan de voet van bordé de = omzoomd door bronzer = bruin worden contenter = tevreden stellen couvert de = bedekt met en bois = van hout ferme = stevig garder = houden l’eau potable = het drinkwater l’escalade = het klimmen l’herbe = het gras la baignade = het baden la fraîcheur = de koelte ombragé = schaduwrijk paisible = vredig prêter = uitlenen prévoir = voorzien s’ennuyer = zich vervelen se rafraîchir = zich even opfrissen somnoler = dommelen un estivant = een zomergast accueillir = ontvangen bruyant = luidruchtig comprendre = begrijpen continuer = doorgaan être capable de = in staat zijn om exemplaire = voorbeeldig falloir = moeten intervenir = ingrijpen la liberté = de vrijheid la tranquillité = de rust le choix = de keus le mélange = het mengsel l’égalité = de gelijkheid municipal = gemeentelijk ramener = terugbrengen refuser = weigeren se joindre à = zich voegen bij se préparer = zich voorbereiden soupçonner = verdenken un habitant = een inwoner une différence = een verschil une étoile = een ster au bout de quatre ans = na vier jaar des bibelots = sierdingetjes embaucher = in dienst nemen entre-temps = in de tussentijd entretenir = onderhouden être obligé de = verplicht zijn om il a fallu que = ik moest l’achat = de aankoop la chasse = het jagen la part des autres = het deel van de anderen la pêche = het vissen le chauffage = de verwarming le mariage = het huwelijk les environs = de omgeving par intermédiaire de = via précédent = vorig quelque chose de bien = iets goeds se lancer à = zich ergens op storten se mettre à = beginnen tenir un commerce = een winkel hebben un propriétaire = een eigenaar une chambre d’hôte = een hotelkamer une communion = een plechtige communie une distraction = een ontspanning une dot = een bruidsschat une station de ski = een skigebied Chez MacDo, il faut garder le sourire et la bonne humeur. = Bij McDonald’s moet je altijd glimlachen en goed gehumeurd zijn. Il faut être dynamique, rapide et endurant. = Je moet dynamisch en snel zijn, met een goed uithoudingsvermogen. L’essentiel étant d’aimer les animaux. = Het belangrijkste is dat je van dieren houdt. une période demandée = een veelgevraagde periode le ventre = de buik pourri = verregend une blague = een grapje le don = de gave une éclaircie = een opklaring ça se lève = het klaart op pêcher = vissen écarter = opzij zetten voire = zelfs le couloir = de gang le reproche = het verwijt l’enterrement = de begrafenis le mépris = de minachting tenter = proberen faillir = op het punt staan te je m’en fous = het kan me niets schelen contester = bestrijden faire ses preuves = zichzelf bewijzen juif = joods la confiance = het vertrouwen la guerre = de oorlog la paix = de vrede la séance = de bijeenkomst la souffrance = het lijden lâcher = loslaten le combat = de strijd le moniteur / la monitrice = de leider le participant = de deelnemer le soulagement = de opluchting le vœu = de wens musulman = moslim quoi qu’il arrive = wat er ook gebeurt s’entraider = elkaar helpen semer = zaaien tuer = doden un adversaire = een tegenstander un conflit armé = een gewapend conflict un éducateur = een pedagoog