Duits : Nederlands die Art = de manier eingrenzen = afbakenen erreichen = bereiken gerecht = rechtvaardig irgendwann = ooit anmachen = versieren bevorzugen = de voorkeur geven aan das Dasein = het bestaan enthalten = bevatten erkunden = verkennen raten = aanraden vorhaben = van plan zijn die Aufgabe = de opdracht fordern / verlangen = eisen gewiss = bepaald sich treffen / treffen sich = ontmoeten elkaar / elkaar ontmoeten durchfallen = zakken sich einigen = het eens worden gestehen = bekennen der Zivildienst = de vervangende dienstplicht absolvieren = afronden Die Decke = het plafond die Stätte = het oord tätig sein = bezig zijn die Veranstaltung = het evenement sich beziehen auf / beziehen sich auf = betrekking hebben op / hebben betrekking op einzig = enig die Erholung = de ontspanning erneuern = vernieuwen der Wirbel = de ophef die Zustimmung = de instemming