Duits : Nederlands das Alter = de leeftijd dort = daar fahren = gaan, rijden das Geburtsdatum = de geboortedatum der Geburtsort = de geboorteplaats häufig = vaak man = men die Postleitzahl = de postcode die Sprache = de taal stattfinden = plaatsvinden vor = geleden der Wohnort = de woonplaats