Duits : Nederlands die Partnerschule = de partnerschool die Schulpartnerschaft = het schoolpartnerschap Wie findet man eine Partnerschule? = Hoe vind je een partnerschool? Europa = Europa europäisch = Europees man = men die Sprachkenntnisse = de taalkennis verbessern = verbeteren ziemlich = tamelijk Ich spreche ziemlich gut Deutsch. = Ik spreek tamelijk goed Duits. welche = welk(e) Welches Land findet ihr interessant? = Welk land vinden jullie interessant? hin- = heen / naartoe hinfahren = erheen reizen / rijden der Nachbar = de buurman die Nachbarin = de buurvrouw das Schloss = het kasteel / het slot der Tourist = de toerist die Touristin = de toeriste historisch = historisch die Innenstadt = de binnenstad der Spaziergang = de wandeling bewundern + A = bewonderen die Schifffahrt = de boottocht spazieren gehen = gaan wandelen Ich gehe gern in der Innenstadt spazieren. = Ik ga graag in de binnenstad wandelen. besichtigen + A = bezichtigen