Duits : Nederlands
der Stadtteil = het stadsdeel
idyllisch = idyllisch / lieflijk
deshalb = daarom
Meine Stadt ist schön, deshalb lebe ich gern hier. = Mijn stad is mooi, daarom woon ik hier graag.
sich wohlfühlen = zich goed voelen
schmutzig = smerig
der Müll = het afval
hässlich = lelijk
die Zigarette = de sigaret
der Alkohol = de alcohol
international = internationaal
mögen + A = houden van
dicht = druk
der Verkehr = het verkeer
der Lärm = het lawaai
riechen (nach + D) = ruiken
die Abgase = het uitlaatgas
Es riecht nach Abgasen. = Het stinkt naar uitlaatgassen.
die Luft = de lucht
Luft bekommen = lucht krijgen
lieber = liever
draußen = buiten
der Dom = de dom / de kathedraal
baden = zwemmen / baden
wegziehen = vertrekken
leise = zacht / rustig
voll = vol
leer = leeg
modern = modern
unmodern = niet modern