Duits : Nederlands
das Engagement = de betrokkenheid
säubern = schoon
der Taucher = de duiker
die Taucherin = de duikster
die Menge = de hoeveelheid
der Badesee = de recreatieplas
fischen + A aus + D = vissen uit
Die Jungen haben eine große Menge Müll aus dem See gefischt. = De jongens hebben een grote hoeveelheid afval uit het meer gevist.
der Umweltschützer = de milieubeschermer
die Umweltschützerin = de milieubeschermster
der Fund = de vondst
der Tauchfund = de duikersvondst
das Glas = het glas
Die Flaschen sind aus Glas. = De flessen zijn van glas.
verrostet = verroest(e)
die Dose = het blik
der Eimer = de emmer
das Plastik = het plastic
das Paddel = de peddel
das Holz = het hout
löchrig = vol gaten
das Sparschwein = het spaarvarken
das Porzellan = het porselein
das Geldstück = het geldstuk
das Silber = het zilver
die Silberkette = de zilveren ketting
der Ohrring = de oorbel
das Handtuch = de handdoek
nah (an + D) = dichtbij
das Ufer = de oever
Der Müll liegt nah am Ufer. = Het afval ligt dichtbij de oever.
die Gefahr = het gevaar
gehören = (be)horen
Der Müll gehört in den Mülleimer. = Het afval hoort in de afvalbak.
das Material = het materiaal