Duits : Nederlands das Wissen = de kennis das Können = het talent Ich möchte mein Können zeigen. = Ik wil graag laten zien wat ik kan. anbieten + A = aanbieden Sie bieten den Kurs einmal im Monat an. = Zij bieden de cursus een keer per maand aan. beibringen + D + A = bijbrengen Sie bringen ihnen Computerkenntnisse bei. = Zij brengen hen computervaardigheden bij. wachsen = groeien das Lehren = het aanleren unterrichten + A = onderwijzen Bei dem Projekt unterrichten Schüler Ältere. = In dit project onderwijzen scholieren ouderen. das Gedächtnistraining = de geheugentraining die Anmeldung = de aanmelding sich anmelden für + A = zich aanmelden voor Ich möchte mich für den Kochkurs anmelden. = Ik wil mij graag voor de kookcursus aanmelden. der Anfänger = de beginner die Anfängerin = de beginner (v) nennen = noemen