Duits : Nederlands Reifen / Kassenband = de band beschäftigt = bezig Ei = het ei dahinterkommen = erachter komen Fahrradmechaniker = de fietsenmaker gebrochen = gebroken Haustürschlüssel = de huissleutel inzwischen = inmiddels Jackentasche = de jaszak Loch = lek gerade = net unterwegs = onderweg unglaublich = ongelofelijk Pech = de pech Portemonnaie = de portemonnee Reserve = de reserve nach Hause kommen = thuiskomen letztendlich = uiteindelijk anschließend = vervolgens vorbei = voorbij wach = wakker Tasche = de zak