Duits : Nederlands
arrogant = arrogant
aufgeschlossen = open (toegankelijk)
begeistert = enthousiast
beschämt = beschaamd
die Charaktereigenschaften = de karaktereigenschappen
eifersüchtig = jaloers
eingebildet = verwaand
empört = verontwaardigd
entspannt = ontspannen, relaxed
enttäuscht = teleurgesteld
fleißig = ijverig
frech = brutaal
froh = blij
Gefühl = gevoel
glücklich = gelukkig
heiter = opgewekt
hilfsbereit = hulpvaardig
höflich = beleefd
humorvoll = humoristisch
introvertiert = in zich gekeerd
irritiert = geïrriteerd
locker = los
mies = beroerd
naiv = naïef
nervös = zenuwachtig
neugierig = nieuwsgierig
oberflächlich = oppervlakkig
offen = open
ordentlich = netjes
schüchtern = verlegen
selbstsicher = zelfverzekerd
sozial = sociaal
stur = koppig
sympathisch = sympathiek
traurig = verdrietig
überrascht = verrast
ungeduldig = ongeduldig
unordentlich = slordig
vergnügt = vrolijk
verletzt = gewond
verliebt = verliefd
verzweifelt = wanhopig
witzig = grappig
wütend = woedend
zuverlässig = betrouwbaar