sol, solis aureus, -a, -um argentum
tum (bijw.) intro (intrare) altus, -a, -um
diep / puer / pueri cognovi cognosco (cognoscĕre)
dixi veni gaudeo
respondi quod certus, -a, -um
cingo (cingĕre) deposui depono (deponĕre)
accedo (accedĕre) iussi ait
dubito (dubitare) tibi (dat.) sic
zilver gouden / van goud zon
1. hoog binnenkomen / binnengaan dan / toen
leren kennen / vernemen perf. van cognosco (cognoscĕre) jongen
(gaudēre) blij zijn / zich verheugen (over) perf. van venio (venire) perf. van dico (dicĕre)
zeker omdat perf. van responde (respondēre)
neerleggen / afleggen perf. van depono (deponĕre) omringen
(hij / zij) zegt / beweert / (hij / zij) zei / beweerde perf. van iubeo (iubēre) naderen / (erbij) komen ernaar toe gaan
zo (aan / voor) jou twijfelen / aarzelen