ES
EN
NL
FR
DE
IT
Aprender vocabulario
Sugerencias
Método de estudio
Inicio
Wozzol
Sugerencias
Método de estudio
Listas de vocabulario
Noticias
Aprender vocabulario
Si desea aprender más vocabulario en un idioma extranjero, háganoslo saber.
Póngase en contacto con nosotros
Lista de vocabulario
Listas de vocabulario
Duits
ThiemeMeulenhoff
AusBlick
1 VWO
Lektion 2 Verben
Por favor, compruebe si la lista de vocabulario es correcta antes de aprenderlo.
Acciones
Lista abierta para aprender
Imprimir la lista como
flashcards
Exportar lista como archivo de texto
Duits
Nederlands
jemanden akzeptieren
=
iemand accepteren
sich beklagen über
=
zich beklagen over
jemanden beraten
=
iemand adviseren
erkennen an
=
herkennen; onderkennen
bummeln
=
(gaan) stappen; gaan stappen; stappen
jemanden fehlen
=
iemand missen
sich kümmern um jemanden
=
iemand verzorgen; zich om iemand bekommeren
etwas Unternehmen
=
iets ondernemen
sich verlassen auf
=
zich verlaten op
verlieren
=
verliezen
etwas Vermeiden
=
iets vermijden
verreisen mit
=
op reis gaan met
sich vertragen mit
=
het goed kunnen vinden met
zusammenhalten
=
elkaar trouw blijven
achten auf
=
letten op
sich amüsieren
=
zich amuseren
angeben
=
opscheppen
anschauen
=
bekijken
sich ärgern über
=
zich ergeren aan
ausgehen
=
uitgaan
aussehen
=
eruitzien
sich beschäftigen mit
=
zich bezighouden met
jemanden/etwas Beschreiben
=
iemand/iets beschrijven
bestimmen
=
bepalen
denken an
=
denken aan
diskutieren mit
=
bespreken met; discussiëren met
sich erinnern an
=
zich herinneren
gefallen
=
bevallen
hören auf
=
luisteren naar
sich kennen
=
elkaar kennen
sich kennenlernen
=
leren kennen
lächeln
=
glimlachen
lachen
=
lachen (om); lachen om; lachen
jdn. nerven
=
iemand op de zenuwen werken
passen zu
=
passen bij
planen
=
plannen
probieren
=
proeven; proberen
reden über
=
praten over
shoppen gehen
=
shoppen; winkelen
sich streiten mit / über
=
ruzie maken met / over
studieren
=
studeren
sich trennen von
=
zich scheiden van
telefonieren mit
=
bellen met
träumen von
=
dromen van
sich unterhalten mit / über
=
spreken met / over
sich verlieben in
=
verliefd worden op
vermissen
=
missen
sich verstehen
=
goed kunnen opschieten (met); goed kunnen opschieten met; goed kunnen opschieten
zusammenpassen
=
bij elkaar passen; overeenkomen