- Duits Nederlands
- der Absatz = de alinea
- der Satz = de zin
- die Zeile = de regel
- der Buchstabe = de letter
- der Spickzettel = het spiekbriefje
- die Seite = de bladzijde
- abwechselnd = om de beurt
- achten auf = letten op
- anhören, sich = luisteren naar
- ankreuzen = aankruisen
- (sich) anschauen = kijken naar
- ausfüllen = invullen
- (aus)wählen = (uit)kiezen
- beantworten = beantwoorden
- benutzen = gebruiken
- bilden = maken
- zum Beispiel = bijvoorbeeld
- und so weiter = enzovoort
- unter anderem = onder andere
- in Klammern = tussen haakjes
- das Bild = de foto
- die Spalte = de kolom
- ergänzen = aan-/invullen
- ersetzen = vervangen
- gucken = kijken
- lernen = leren
- suchen = zoeken
- üben = oefenen
- übersetzen = vertalen
- unterstreichen = onderstrepen
- vorstellen = voorstellen (inbeelden)
- wechseln = wisselen