Wozzol

Por favor, compruebe si la lista de vocabulario es correcta antes de aprenderlo.

  • Duits Nederlands
  • der Anführer = de leider / de aanvoerder
  • herstellen / produzieren = produceren
  • die Freizeit = de vrije tijd
  • fröhlich = vrolijk
  • hilfsbereit = behulpzaam
  • Gras mähen = gras maaien
  • laut = hard
  • leise = zacht
  • Sport treiben = aan sport doen
  • täglich = dagelijks / elke dag
  • die Werbung / die Reklame = de reclame
  • wöchentlich = wekelijks / elke week
  • die Zuschauer = de toeschouwers
  • erinnern = herinneren
  • gefallen = bevallen
  • der Spaßvogel = de grapjas
  • der Rechner = de computer
  • insgesamt = in totaal
  • Üblich = gebruikelijk
  • die Feuchtigkeit = het vocht
  • der Unfall = het ongeluk
  • der Kunde = de klant
  • die Bestätigung = de bevestiging
  • häufig = vaak
  • schicken = sturen
  • der Führerschein = het rijbewijs
  • die Lieblingsspeise = het lievelingsgerecht
  • trocknen = drogen
  • im Durchschnitt = gemiddeld
  • der Eintritt = de entree