Wozzol

Por favor, compruebe si la lista de vocabulario es correcta antes de aprenderlo.

  • Duits Nederlands
  • Angst haben = bang zijn
  • aufgeregt = opgewonden
  • fertig sein = klaar zijn
  • der Himmel = de lucht
  • das Huhn = de kip
  • schauen = kijken
  • stark = sterk
  • zuerst = eerst
  • die Ampel = het verkeerslicht
  • einsteigen = instappen
  • der Erwachsene = de volwassene
  • der Fahrplan = de dienstregeling
  • der Führerschein = het rijbewijs
  • gültig = geldig
  • die Prüfung = het examen
  • unterwegs = onderweg
  • der Ausländer = de buitenlander
  • bedeuten = betekenen
  • breit = breed
  • der Fluss = de rivier
  • die Hauptstadt = de hoofdstad
  • insgesamt = in totaal
  • klettern = klimmen
  • seit = sinds
  • die Ankunft = de aankomst
  • bald = gauw
  • erwarten = verwachten
  • faul = lui
  • Das Meer = de zee
  • die Verspätung = de vertraging
  • wiederholen = herhalen
  • zeigen = laten zien