Wozzol

Por favor, compruebe si la lista de vocabulario es correcta antes de aprenderlo.

  • Duits Nederlands
  • sich benehmen = zich gedragen
  • Bock haben = zin hebben
  • die Clique = de vriendengroep
  • entweder … oder = óf … óf
  • faul = lui
  • das Frühstück = het ontbijt
  • kapieren = snappen
  • der Kummer = het verdriet
  • neulich = kort geleden
  • runter kommen = naar beneden komen
  • allemal = zeker
  • aufgrund = vanwege
  • aussteigen = uitstappen
  • ersetzen = vervangen
  • die Folge = het gevolg
  • folglich = dus
  • das Klo = de wc
  • nachweislich = aantoonbaar
  • das Rad = de fiets
  • Der Schaffner = de conducteur
  • die Sucht = de verslaving
  • sich täuschen = zich vergissen
  • der Verzicht = het afzien van
  • wirtschaftlich = economisch
  • zuhören = luisteren
  • die Abfahrt = het vertrek
  • beachten = letten op
  • die Fahrbahn = de rijbaan
  • gestatten = toestaan
  • der Hinweis = de aanwijzing
  • quer = dwars
  • das Schicksal = het lot
  • der Stau = de file
  • der Unfall = het ongeluk
  • zuständig = verantwoordelijk
  • das Heer = het leger
  • die Jacke = de jas
  • kursieren = in omloop zijn
  • die Lage = de situatie
  • die Marke = de postzegel
  • das Mitglied = het lid
  • rasieren = scheren
  • schade = jammer
  • der Schnee = de sneeuw
  • der Schwarm = het liefje
  • die Straßenbahn = de tram
  • verletzen = verwonden
  • vorübergehend = tijdelijk
  • die Werbung = de reclame
  • zusätzlich = extra
  • die Angst = de vrees
  • sich bemühen um = moeite doen voor
  • falsch = fout
  • das Fenster = het raam
  • frech = brutaal
  • lustig = grappig
  • punkten = scoren
  • das Taschengeld = het zakgeld
  • umziehen = verhuizen
  • weiblich = vrouwelijk
  • anderswo = ergens anders
  • der Austausch = de uitwisseling
  • bedrohen = bedreigen
  • gezielt = gericht
  • der Graben = de sloot
  • gucken = kijken
  • die Mauer = de muur
  • rechtzeitig = op tijd
  • seither = sindsdien
  • sensibel = gevoelig
  • die Stelle = de baan
  • die Tatsache = het feit
  • der Verlust = het verlies
  • warnen = waarschuwen
  • zunächst = eerst