ES
EN
NL
FR
DE
IT
Aprender vocabulario
Sugerencias
Método de estudio
Inicio
Wozzol
Sugerencias
Método de estudio
Listas de vocabulario
Noticias
Aprender vocabulario
Si desea aprender más vocabulario en un idioma extranjero, háganoslo saber.
Póngase en contacto con nosotros
Lista de vocabulario
Listas de vocabulario
Duits
Malmberg
Taalblokken Duits
A1-A2 Werkboek en Online
TBDU-A1-K4-01 Hören
Por favor, compruebe si la lista de vocabulario es correcta antes de aprenderlo.
Acciones
Lista abierta para aprender
Imprimir la lista como
flashcards
Exportar lista como archivo de texto
Duits
Nederlands
Himmelsrichtungen
=
windrichtingen
der Norden
=
het noorden
der Süden
=
het zuiden
der Osten
=
het oosten
der Westen
=
het westen
in der Nähe von
=
in de buurt van
in der Mitte
=
in het midden
eine Stadt
=
een stad
viele Städte
=
veel steden
es gibt
=
er is / er zijn
sich befinden
=
zich bevinden
das befindet sich
=
het bevindt zich
liegen
=
liggen
Die Stadt liegt im Nordosten.
=
De stad ligt in het noordoosten.
ganz
=
heel, helemaal
die Hauptstadt
=
de hoofdstad
die Himmelsrichtung
=
de windstreek
die Urlaubspläne
=
de vakantieplannen
durch
=
door
eine schöne Stadt
=
een mooie stad
eine gute Idee
=
een goed idee
weiter
=
verder
verbringen
=
doorbrengen
richtig schön
=
echt mooi
von da aus
=
van daaruit
zeig mal
=
laat eens zien
über
=
via, over
sollen
=
zullen
die Grenze
=
de grens
das liegt in
=
dat ligt in
der Wetterbericht
=
het weerbericht
Es ist kalt / warm.
=
Het is koud / warm.
Es weht ein starker / schwacher Wind.
=
Er waait een sterke / zwakke wind.
Es wird nass.
=
Het wordt nat.
Es bleibt trocken.
=
Het blijft droog.
Das Wetter bleibt gut / schlecht.
=
Het weer blijft goed / slecht.
Die Temperatur steigt / fällt.
=
De temperatuur gaat omhoog / omlaag.
Es gibt Frühnebel
=
Er is ochtendmist.
der Regenschauer
=
de regenbui
Es werden 28 Grad.
=
Het wordt 28 graden.
Es ist sonnig.
=
Het is zonnig.
Ab und zu scheint die Sonne.
=
Af en toe schijnt de zon.
Es ist bewölkt.
=
Het is bewolkt.
Es ist bewölkt und vielleicht regnet es.
=
Het is bewolkt met kans op regen.
Es regnet.
=
Het regent.
Sonne mit ab und zu Regenschauer.
=
Zon met af en toe een bui.
Es blitzt.
=
Het bliksemt.
Es schneit.
=
Het sneeuwt.
Glättegefahr.
=
Kans op gladheid.
Starker Wind.
=
Harde wind.
Es gewittert.
=
Het onweert.