Wozzol

Por favor, compruebe si la lista de vocabulario es correcta antes de aprenderlo.

  • Duits Nederlands
  • die Aufgabe im Team = de taak binnen het team
  • die Zukunft = de toekomst
  • der Vertrieb, der Verkauf = de verkoop
  • die Abteilung = de afdeling
  • sich engagieren, sich einsetzen = zich inzetten, betrokken zijn
  • das Wachstum = de groei
  • die Verstärkung = de versterking
  • verstärken = versterken
  • jede Menge = een hoop, een heleboel
  • die berufliche Perspektive = het carrièreperspectief
  • eine kaufmännische Ausbildung, eine kaufmännische Lehre = een handelsopleiding
  • die Herausforderung = de uitdaging
  • sich qualifizieren = zich kwalificeren
  • die Unterstützung = de ondersteuning, de steun
  • die erfahrenen Kollegen = de ervaren collega's
  • fachlich beraten = vakkundig adviseren
  • schulen = scholen
  • trainieren = trainen
  • der Hersteller, der Produzent = de fabrikant, de producent
  • das Gehalt = het salaris
  • Das Gehalt steigert sich. = Het salaris stijgt.
  • die Leistung = de prestatie
  • die Prüfung, der Test = de toets, het examen
  • die Prüfung ablegen, den Test ablegen = de toets afleggen, het examen afleggen
  • der Lebenslauf = het cv
  • das Zeugnis = het diploma, het getuigschrift
  • die Bewerbungsunterlagen = de sollicitatiestukken
  • sich bewerben um = solliciteren naar
  • die Auskunft = de inlichting
  • die Stellenanzeige, das Stellenangebot = de vacature, de personeelsadvertentie
  • der Praktikant, die Praktikantin = de stagiair, de stagiaire
  • die Softwareentwicklung = de softwareontwikkeling
  • die Vorbildung = de vooropleiding
  • eine beliebige Ausbildung, eine beliebige Lehre = een willekeurige opleiding
  • rechnen mit = rekenen op
  • Mitarbeiter einstellen = medewerkers aannemen
  • der Einsatz = de inzet
  • die Provision = de provisie
  • überdurchschnittlich = bovengemiddeld
  • die Altenpflege = de bejaardenzorg
  • die Veranstaltung = het evenement
  • der Betriebsausflug = het bedrijfsuitje
  • berühmt = beroemd
  • Besucher empfangen = bezoekers ontvangen
  • die Gasse = de steeg
  • hervorragend = uitstekend, excellent
  • Wein kosten, Wein verkosten, Wein probieren = wijn proeven
  • die Weinprobe = de wijnproeverij
  • sich ausruhen = uitrusten
  • die Burg = de burcht
  • die Ruine = de ruïne
  • die Vesper, das Vesper = In de vooravond iets eten
  • bemerkenswert = opmerkelijk
  • tausendjährig = duizendjarig
  • eindrucksvoll = indrukwekkend
  • der Magnet = de magneet
  • die geführte Besichtigung = de rondleiding met gids
  • Essen zu sich nehmen = eten tot zich nemen
  • die Stimmung, die Laune = de stemming, het humeur
  • unerlässlich = absoluut noodzakelijk, beslist nodig
  • einen Toast ausbringen auf = een toast uitbrengen op
  • der Höhepunkt = het hoogtepunt
  • kulinarisch = culinair
  • in diesem Fall = in dit geval
  • in dem Fall = in dat geval