- Duits Nederlands
- auf jeden Fall = in elk geval
- ich bin froh = ik ben blij
- die Bettwäsche = het beddengoed
- wenigstens = tenminste
- der Geschmack = de smaak
- im Großen und Ganzen = over het algemeen
- über Geschmack lässt sich streiten = over smaak valt te twisten
- ähnlich = lijkend op
- die Gewöhnung = het wennen
- das Gesetz = de wet
- einen heiklen Punkt berühren = een gevoelige kwestie aansnijden
- die Behauptung = de stelling
- die Erklärung = de uitleg
- inzwischen = ondertussen
- einverstanden sein = ermee eens zijn
- ungefähr = ongeveer
- der Heizkessel = de verwarmingsketel
- erwachsen = volwassen
- der Ausstellungsraum = de showroom
- ziemlich = vrij, nogal
- die Erinnerung = de herinnering
- überrascht sein = verbaasd zijn
- altomodisch = ouderwets
- das Gerät = het apparaat
- umweltfreundlich = milieuvriendelijk
- imponierend = imposant
- bunt = kleurrijk
- der Vorrat = de voorraad
- rationell = efficiënt
- gering = laag, minder
- prächtig = prachtig
- düster = somber
- lauter = louter
- bitten = verzoeken / vragen
- hervorragende Idee = excellente idee
- die Sorgfalt = de zorgvuldigheid
- sich an jemanden wenden = contact opnemen met iemand
- die Eröffnung = de opening
- der Eigentümer = de eigenaar
- der Angestellte = de werknemer
- der Teilzeitmitarbeiter = de deeltijdmedewerker
- erstellen = opstellen
- hauptsächlich = hoofdzakelijk
- herausfinden = achterhalen
- gestalten = vorm geven
- bestehende Kunden = bestaande klanten
- der Großkunde = belangrijke klant
- der Neukunde = de nieuwe klant
- Wem? = Aan wie?
- die Zielgruppe = de doelgroep
- die Jugendlichen = de jeugd
- das Darlehen = de lening
- die Finanzierung = de financering
- an frühere Kunden herantreten = oude klanten benaderen
- den Kundenkreis erweitern = de klantenkring uitbreiden
- selbst dran sein = zelf aan de beurt zijn
- es wäre besser = het zou beter zijn
- riechen = ruiken
- die Handelskammer = de Kamer van Koophandel
- die Bedingung = de voorwaarde