ES
EN
NL
FR
DE
IT
Aprender vocabulario
Sugerencias
Método de estudio
Inicio
Wozzol
Sugerencias
Método de estudio
Listas de vocabulario
Noticias
Aprender vocabulario
Si desea aprender más vocabulario en un idioma extranjero, háganoslo saber.
Póngase en contacto con nosotros
Lista de vocabulario
Listas de vocabulario
Duits
ThiemeMeulenhoff
ZugSpitze
HAVO - Leerjaar 2 - 1e editie
HAVO 2 – Schritt 12-17
Por favor, compruebe si la lista de vocabulario es correcta antes de aprenderlo.
Acciones
Lista abierta para aprender
Imprimir la lista como
flashcards
Exportar lista como archivo de texto
Duits
Nederlands
der Appetit
=
de eetlust
Guten Appetit!
=
Smakelijk eten!
bestellen
=
bestellen
das Brot
=
het brood
der Durst
=
de dorst
frisch
=
vers
froh
=
blij
frühstücken
=
ontbijten
die Gabel
=
de vork
die Gabeln
=
de vorken
das Glas
=
het glas
die Gläser
=
de glazen
der Hunger
=
de honger
der Kaffee
=
de koffie
der Käse
=
de kaas
lieben
=
houden van
der Löffel
=
de lepel
die Löffel
=
de lepels
das Messer
=
het mes
die Messer
=
de messen
nehmen
=
nemen
Was nimmst du?
=
Wat neem jij?
Ich nehme Mineralwasser.
=
Ik neem mineraalwater.
ein paar
=
een paar, enkele
rufen
=
roepen
das Salz
=
het zout
schon
=
al
die Speisekarte
=
de menukaart
süß
=
zoet
die Tasse
=
het kopje
die Tassen
=
de kopjes
der Tee
=
de thee
der Teller
=
het bord
die Teller
=
de borden
versuchen
=
proberen
der Zucker
=
de suiker
beliebt
=
geliefd
der Cousin
=
de neef (zoon van oom of tante)
die Cousins
=
de neven (zoons van oom of tante)
die Cousine
=
de nicht (dochter van oom of tante)
die Cousinen
=
de nichten (dochters van oom of tante)
sich bedanken
=
danken
bekommen
=
krijgen
dumm
=
dom
eigentlich
=
eigenlijk
einverstanden
=
mee eens
Ich bin einverstanden.
=
Ik ben het ermee eens.
der Familienname
=
de achternaam
feiern
=
vieren
das Fest
=
het feest
die Feste
=
de feesten
der Geburtstag
=
de verjaardag
das Geschenk
=
het cadeau
die Geschenke
=
de cadeaus
geschieden
=
gescheiden
die Großmutter
=
de grootmoeder
der Großvater
=
de grootvader
sich interessieren für
=
zich interesseren voor
der Nachbar
=
de buurman
die Nachbarn
=
de buren
nett
=
aardig
der Onkel
=
de oom
die Onkel
=
de ooms
sich streiten
=
ruzie maken
stressig
=
zwaar, belastend
die Tante
=
de tante
die Tanten
=
de tantes
unbedingt
=
beslist
wunderbar
=
prachtig
zeigen
=
laten zien
der Frühling, im Frühling
=
de lente, in de lente
der Sommer, im Sommer
=
de zomer, in de zomer
der Herbst, im Herbst
=
de herfst, in de herfst
der Winter, im Winter
=
de winter, in de winter