ES
EN
NL
FR
DE
IT
Aprender vocabulario
Sugerencias
Método de estudio
Inicio
Wozzol
Sugerencias
Método de estudio
Listas de vocabulario
Noticias
Aprender vocabulario
Si desea aprender más vocabulario en un idioma extranjero, háganoslo saber.
Póngase en contacto con nosotros
Lista de vocabulario
Listas de vocabulario
Duits
ThiemeMeulenhoff
ZugSpitze
VWO - Leerjaar 2 - 1e editie
VWO 2 – Schritt 19-26
Por favor, compruebe si la lista de vocabulario es correcta antes de aprenderlo.
Acciones
Lista abierta para aprender
Imprimir la lista como
flashcards
Exportar lista como archivo de texto
Duits
Nederlands
anbieten
=
aanbieden
der Apparat
=
het apparaat
die Apparate
=
de apparaten
auf jeden Fall
=
in ieder geval
auf keinen Fall
=
in geen geval
aufmachen
=
openen
sich bedanken
=
bedanken
bekommen
=
krijgen
sich beschweren
=
klagen
Du beschwerst dich darüber.
=
Jij klaagt erover.
Ich bin dafür.
=
Ik ben er voor.
Du bist dagegen.
=
Jij bent er tegen.
dumm
=
dom
der Rabatt
=
de korting
etwas
=
iets
herstellen
=
produceren
herunterladen
=
downloaden
Ich lade viel vom Internet herunter.
=
Ik download veel van internet.
sich interessieren für
=
zich interesseren voor
Er interessiert sich dafür.
=
Hij interesseert zich ervoor.
kostenlos
=
kosteloos
notwendig
=
noodzakelijk
praktisch
=
handig
der Preis
=
de prijs
die Preise
=
de prijzen
preiswert
=
voordelig
sogar
=
zelfs
umsonst, gratis
=
gratis
unbedingt
=
beslist
der Unterschied
=
het verschil
die Unterschiede
=
de verschillen
wählen
=
kiezen
wunderbar
=
prachtig
zeigen
=
laten zien
vorgestern
=
eergisteren
gestern
=
gisteren
heute
=
vandaag
morgen
=
morgen
übermorgen
=
overmorgen
die Apotheke
=
de apotheek
in die Apotheke
=
naar de apotheek
der Arm
=
de arm
die Arme
=
de armen
Welcher Arm schmerzt?
=
Welke arm doet pijn?
der Arzt
=
de arts
die Ärzte
=
de artsen
der Bauch
=
de buik
die Bauchschmerzen
=
de buikpijn
das Bein
=
het been
die Beine
=
de benen
Welches Bein tut weh?
=
Welk been doet pijn?
dringend
=
dringend
erkältet sein
=
verkouden zijn
das Fieber
=
de koorts
furchtbar
=
vreselijk
der Fuß
=
de voet
die Füße
=
de voeten
das Gesicht
=
het gezicht
die Grippe
=
de griep
der Hals
=
de hals, de keel
die Hand
=
de hand
die Hände
=
de handen
Welche Hand ist verletzt?
=
Welke hand is gewond geraakt?
husten
=
hoesten
der Kopf
=
het hoofd
die Kopfschmerzen
=
de hoofdpijn
der Körper
=
het lichaam
die Krankheit
=
de ziekte
die Krankheiten
=
de ziektes
der Magen
=
de maag
das Medikament
=
het medicijn
die Medikamente
=
de medicijnen
der Mund
=
de mond
das Ohr
=
het oor
die Ohren
=
de oren
der Rücken
=
de rug
schlimm
=
erg
die Sprechstunde
=
het spreekuur
sich verletzen
=
gewond raken, gewond zijn
wehtun
=
pijn doen
Es tut weh.
=
Het doet pijn.
der Zahn
=
de tand, de kies
die Zähne
=
de tanden, de kiezen
ab
=
vanaf
abholen
=
afhalen
abschließen
=
afsluiten
die Ampel
=
het verkeerslicht
an der Ampel
=
bij het verkeerslicht
die Autobahn
=
de snelweg
auf der Autobahn
=
op de snelweg
der Bahnsteig
=
het perron
auf dem Bahnsteig
=
op het perron
die Baustelle
=
het werk in uitvoering
bleiben
=
blijven
der Bus
=
de bus
die Busse
=
de bussen
mit dem Bus
=
met de bus
dauern
=
duren
die Fahrkarte
=
het ticket
die Fahrkarten
=
de tickets
der Fahrplan
=
het reisschema
die Fahrpläne
=
de reisschema's
der Flug
=
de vlucht
die Flüge
=
de vluchten
der Flughafen
=
de luchthaven
das Flugzeug
=
het vliegtuig
die Flugzeuge
=
de vliegtuigen
mit dem Flugzeug
=
met het vliegtuig
der Führerschein
=
het rijbewijs
hinten
=
achter
pünktlich
=
op tijd
die Rechnung
=
de rekening
die Rechnungen
=
de rekeningen
die Reparatur
=
de reparatie
die Reparaturen
=
de reparaties
reparieren
=
repareren
das Schiff
=
het schip
die Schiffe
=
de schepen
mit dem Schiff
=
met het schip
die Straßenbahn
=
de tram
die Straßenbahnen
=
de trams
mit der Straßenbahn
=
met de tram
die U-Bahn
=
de metro
umsteigen
=
overstappen
vereinbaren
=
afspreken
der Verkehr
=
het verkeer
die öffentlichen Verkehrsmittel
=
het openbaar vervoer
vermieten
=
verhuren
die Werkstatt
=
de werkplaats / garage