ES
EN
NL
FR
DE
IT
Aprender vocabulario
Sugerencias
Método de estudio
Inicio
Wozzol
Sugerencias
Método de estudio
Listas de vocabulario
Noticias
Aprender vocabulario
Si desea aprender más vocabulario en un idioma extranjero, háganoslo saber.
Póngase en contacto con nosotros
Lista de vocabulario
Listas de vocabulario
Duits
De Uitgeversgroep
DUI A2 HO
A2 - 1e editie
Hoofdstuk 5.0 - Keuken
Por favor, compruebe si la lista de vocabulario es correcta antes de aprenderlo.
Acciones
Lista abierta para aprender
Imprimir la lista como
flashcards
Exportar lista como archivo de texto
Duits
Nederlands
einstellen
=
aannemen/in dienst nemen
die Kartoffelbeilage
=
het aardappelgarnituur
die Aprikosenmarmelade
=
de abrikozenjam
der Spüler
=
de afwashulp
zubereiten
=
bereiden
die Entscheidung
=
de beslissing
die Tätigkeiten/Verrichtungen
=
de bezigheden
blanchieren
=
blancheren
Brötchen belegen
=
broodjes beleggen
die Anrichtung
=
de decoratie
inhabergeführt
=
door de eigenaar geleid
die Wareneinnahme
=
de goederenontvangst
der Frosteinbruch
=
de inval van de vorst
die Küchengeräte
=
de keukenapparatuur
die Küchenutensilien
=
het keukengerei
das Küchenpersonal
=
het keukenpersoneel
kochen
=
koken
kross
=
krokant
saftig
=
mals
die Panade
=
de laag paneermeel
die mehlig kochenden Kartoffeln
=
de kruimig kokende aardappelen
der Spätdienst
=
de late dienst
die Anlieferung
=
de levering
die Menüvorschläge
=
de menuvoorstellen
im Minutentakt
=
met een interval van een minuut
die Frühstücksküche
=
de ontbijtkeuken
niedertemperaturgaren
=
op lage temperatuur garen
anrichten
=
opmaken
stellvertretender
=
plaatsvervangende
pochieren
=
pocheren
sahnig
=
romig
eine Kelle Teich
=
een schep deeg
das Geschirr
=
het servies/vaatwerk
schmoren
=
smoren
eine Prise Salz
=
een snufje zout
sich bewerben
=
solliciteren
der/die Azubi (Auszubildende)
=
de BBL-leerling
dämpfen
=
stomen
dünsten
=
stoven
der Zuckerzusatz
=
de toevoeging van suiker
abtropfen
=
uitdruppelen
kosten
=
proberen/proeven
knusprig
=
knapperig
die Ausführung
=
de uitvoering
ausarbeiten
=
uitwerken
abgleichen
=
vergelijken
die Vorspeise
=
het voorgerecht
der Frühdienst
=
de vroege dienst
der Arbeitsplatz
=
de werkplek
die Tätigkeiten
=
de werkzaamheden
das Salzwasser
=
het zoute water