- Duits Nederlands
- der Aktivurlaub = de actieve vakantie
- der Arbeitsmarkt = de arbeidsmarkt
- der Badeurlaub = de strandvakantie
- beschäftigt sein = bezig zijn
- besichtigen = bezichtigen
- der Campingurlaub = de kampeervakantie
- die Kunden = de klant
- die Einnahmen und Ausgaben = de inkomsten en uitgaven
- die Ferienwohnung = de vakantiewoning
- das Fernweh = de reislust, het verlangen naar de verte
- die Firma = de firma
- das Flugticket = het vliegticket
- die Führung = de leiding
- das Gebirge = het gebergte
- der Gewinn und der Verlust = de winst en het verlies
- das Heimweh = de heimwee
- das Hotel = het hotel
- die Insel = het eiland
- jährlich = jaarlijks
- die Jugendherberge = de jeugdherberg
- die Kreuzfahrt = de cruise
- das Meer = de zee
- die Nachfrage = de vraag
- der Nutzen = het voordeel, de winst
- die Pauschalreise = de all-in reis
- die Pension = het pension
- der Personalausweis = het identiteitsbewijs
- pleite gehen = failliet gaan
- der Reiseführer = de reisgids
- der Reisepass = het paspoort
- schwimmen = zwemmen
- Ski fahren = skiën
- die Städtereise = de stedentrip
- die Steuer = de belasting
- der Tourismus = het toerisme
- das Unternehmen = het bedrijf
- wandern = wandelen
- das Watt = het wad
- die Wirtschaft = de economie