ES
EN
NL
FR
DE
IT
Aprender vocabulario
Sugerencias
Método de estudio
Inicio
Wozzol
Sugerencias
Método de estudio
Listas de vocabulario
Noticias
Aprender vocabulario
Si desea aprender más vocabulario en un idioma extranjero, háganoslo saber.
Póngase en contacto con nosotros
Lista de vocabulario
Listas de vocabulario
Duits
ThiemeMeulenhoff
ZugSpitze
VWO - Leerjaar 4 - 1e editie
VWO 4 - Schritt 1-7
Por favor, compruebe si la lista de vocabulario es correcta antes de aprenderlo.
Acciones
Lista abierta para aprender
Imprimir la lista como
flashcards
Exportar lista como archivo de texto
Duits
Nederlands
der Anzug
=
het pak
die Anzuge
=
pakken
sich amüsieren
=
plezier hebben
anhaben
=
aanhebben (kleren)
besonders
=
in het bijzonder
besser
=
beter
der Blumenstrauß
=
de bos bloemen
die Blumenstrauße
=
de bossen bloemen
die Braut
=
de bruid
der Bräutigam
=
de bruidegom
die Ehe
=
het huwelijk
eigentlich
=
eigenlijk
einladen
=
uitnodigen
die Feier / das Fest
=
het feest
die Feiern
=
de feesten
feiern
=
feesten
der Fotograf
=
de fotograaf
die Fotografen
=
de fotografen
die Frisur
=
het kapsel
die Frisuren
=
kapsels
der Gast
=
de gast
die Gäste
=
de gasten
gemeinsam
=
samen
gemütlich
=
gezellig
der Glückwunsch
=
de felicitatie
die Glückwünsche
=
de felicitaties
häufig, oft
=
vaak
seine Freundin heiraten
=
met zijn vriendin trouwen
die Hochzeit
=
de bruiloft
kaum
=
nauwelijks
kriegen
=
krijgen
die Kutsche
=
de koets
die Kutschen
=
de koetsen
Lust haben auf
=
zin hebben in
normalerweise
=
normaal gesproken
peinlich
=
gênant
regelmäßig
=
regelmatig
schminken
=
opmaken
der Schmuck
=
de sieraden
stolz
=
trots
verrückt
=
gek
der Wunsch
=
de wens
wünschen
=
wensen
abhängen
=
afhangen
Es hängt davon ab.
=
Het hangt ervan af.
allein
=
alleen
sich ärgern
=
zich irriteren
beenden
=
beëindigen
begeistert
=
enthousiast
beide
=
allebei
betrügen
=
bedriegen
die Beziehung
=
de relatie
die Beziehungen
=
de relaties
ehrlich
=
eerlijk
die Eifersucht
=
de jaloezie
eifersüchtig
=
jaloers
einsam
=
eenzaam
enttäuschen
=
telleurstellen
die Enttäuschung
=
de telleurstelling
die Enttäuschungen
=
de teleurstellingen
fühlen
=
voelen
das Geheimnis
=
het geheim
das Geheimnisse
=
de geheimen
geschieden
=
gescheiden
hassen
=
haten
heimlich
=
stiekem
hübsch
=
knap (uiterlijk)
der Kuss
=
de kus
die Küsse
=
de kussen
küssen
=
kussen
die Liebe
=
de liefde
die Lüge
=
de leugen
die Lügen
=
de leugens
lügen
=
liegen
das Paar
=
het stel
die Paare
=
de stellen
sich scheiden lassen
=
scheiden
Schluss machen
=
het uitmaken
treu
=
trouw
umarmen
=
omhelzen
verabredet sein
=
een afspraak hebben
verlieren
=
kwijtraken
vermissen
=
missen
verstehen
=
begrijpen
vorbei
=
afgelopen
der Abfall
=
het vuilnis
der Abfalleimer
=
de vuilnisemmer
abgeben
=
inleveren
anmachen
=
aandoen (apparaat)
aufstehen
=
opstaan
ausfüllen
=
invullen
ausmachen
=
uitdoen (apparaat)
beachten
=
in acht nemen, zich houden aan
beleidigen
=
beledigen
bitten
=
verzoeken
drinnen
=
binnen
die Durchsage
=
de omroep
die Durchsagen
=
de omroepen
erlauben
=
toestaan
die Erlaubnis
=
de toestemming
früh
=
vroeg
gegen
=
tegen
frech
=
brutaal
höflich
=
beleefd
der Lärm
=
het lawaai
laufen
=
lopen
putzen
=
schoonmaken
rauchen
=
roken
sauber
=
schoon
schmutzig
=
vies
verbieten
=
verbieden
das Verbot
=
verbod
die Verbote
=
verboden
versprechen
=
beloven
tagsüber
=
overdag
duzen
=
jijzeggen
siezen
=
u-zeggen
morgens, am Morgen
=
‘s morgens
vormittags, am Vormittag
=
’s ochtends
nachmittags, am Nachmittag
=
’s middags
abends, am Abend
=
’s avonds
nachts, in der Nacht
=
’s nachts
um Mitternacht
=
om middernacht
als
=
toen
der Aufenthalt
=
het verblijf, de oponthoud
dabei sein
=
erbij zijn
einerseits… andererseits
=
aan de ene kant… aan de andere kant
einsteigen
=
instappen
das Eis
=
het ijsje
die Erfahrung
=
de ervaring
die Erfahrungen
=
de ervaringen
erreichen
=
bereiken
der Fahrer
=
de chauffeur
genießen
=
genieten van
grillen
=
barbecueën
die Hütte
=
de hut
die Hütten
=
de hutten
die Insel
=
het eiland
die Inseln
=
de eilanden
inzwischen
=
ondertussen
jedoch
=
echter
die Klassenfahrt
=
de schoolreis
klettern
=
klimmen
die Meinung
=
de mening
die Meinungen
=
de meningen
mitmachen
=
meedoen
das Mittagessen
=
de lunch
nachdem
=
nadat
nützlich
=
nuttig
obwohl
=
hoewel
die Pommes frites
=
de patat
Rad fahren
=
fietsen
schwimmen
=
zwemmen
sobald
=
zodra
sodass
=
zodat
sowohl… als auch
=
zowel… als ook
die Süßigkeiten
=
het snoep
das Taschengeld
=
het zakgeld
tauschen
=
ruilen
trotzdem
=
desondanks
unterwegs
=
onderweg
verreisen
=
op reis gaan
während
=
terwijl