Wozzol

Por favor, compruebe si la lista de vocabulario es correcta antes de aprenderlo.

  • Duits Nederlands
  • Wie geht es dir? = Hoe gaat het met je?
  • Gesundheit! = Gezondheid!
  • Gute Besserung! = Beterschap!
  • Danke, es geht. = Dank je wel, het gaat.
  • Ich fühle mich nicht so gut. = Ik voel me niet zo lekker.
  • Nach dem Training bin ich total kaputt. = Na de training ben ik doodop.
  • Nach dem Essen war uns schlecht. = Na het eten waren we misselijk.
  • Katrin hat Bauchschmerzen. = Katrin heeft buikpijn.
  • Was tut dir weh? = Waar heb je pijn?
  • Mir ist häufig schwindlig. = Ik ben vaak duizelig.
  • Paul hat eine Erkältung. = Paul is verkouden.
  • Was fehlt Ihnen? = Wat heeft u?