- Duits Nederlands
- Das ist irgendwo im Zentrum. = Dat is ergens in het centrum.
- Heute Nachmittag ist die Stadtrundfahrt. = Vanmiddag is de stadsrondrit.
- Die Haltestelle ist dort drüben. = De halte is daar (aan de overkant).
- Das ist gleich die nächste Straße rechts. = Dat is meteen de volgende straat rechts.
- Ich habe meinen Pass verloren. = Ich heb mijn pasport verloren.
- Der Bäcker ist hier um die Ecke. = De bakker is hier om de hoek.
- Wie komme ich zum Reichstag? = Hoe kom ik bij de Rijksdag?
- Kannst du dir den Weg merken? = Kun jij de weg onthouden?
- Bei der übernächsten Haltestelle müssen wir aussteigen. = Bij de één na volgende halte moeten we uitstappen.
- Nehmen wir den Bus oder die Straßenbahn? = Nemen we de bus of de tram?
- Wir übernachten in einer Jugendherberge. = Wij overnachten in een jeugdherberg.
- Der Frühstücksraum ist unten. = De ontbijtzaal is beneden.
- Wir dürfen den Zug nicht verpassen! = Wij mogen de trein niet missen.
- Haben Sie eine Führung gebucht? = Heeft u een rondleiding geboekt?
- Wartet bitte draußen! = Wachten jullie a.u.b. buiten!