Wozzol

Por favor, compruebe si la lista de vocabulario es correcta antes de aprenderlo.

  • Duits Nederlands
  • Ik wil graag jus bij het ontbijt. = Ich möchte Orangensaft zum Frühstück.
  • Wij ontbijten om 8 uur. = Wir frühstücken um 8 Uhr.
  • Voor de lunch zijn we terug. = Zum Mittagessen sind wir zurück.
  • Kom je voor het avondeten bij ons? = Kommst du zum Abendessen zu uns?
  • Om 19 uur is het avondeten. = Um 19 Uhr gibt es Abendbrot.
  • Lust jij dit gerecht? = Magst du dieses Gericht?
  • Wil jij een voorgerecht? = Willst du eine Vorspeise?
  • Als bijgerecht neemt hij aardappelen. = Als Beilage nimmt er Kartoffeln.
  • Het hoofdgerecht is vis met rijst. = Die Hauptspeise ist Fisch mit Reis.
  • Is er een toetje? = Gibt es ein Dessert / eine Nachspeise?
  • Dat is een specialiteit uit de regio. = Das ist eine Spezialität der Region.
  • Het recept is van mijn oma. = Das Rezept ist von meiner Oma.
  • Entschuldigung bitte, ... = Meneer / Mevrouw ...
  • Ich nehme das Tagesmenü. = Ik neem de daghap.