Wozzol

Por favor, compruebe si la lista de vocabulario es correcta antes de aprenderlo.

  • Duits Nederlands
  • Wie groß sind deine Chancen? = Hoe groot zijn je kansen?
  • Da musst du dich aber anstrengen. = Dan moet je behoorlijk moeite doen.
  • Er will später Karriere machen. = Hij wil later carrière maken.
  • Bist du für diesen Job geeignet? = Ben jij voor deze baan geschikt?
  • Wie kann ich die richtige Wahl treffen? = Hoe kan ik de juiste keuze maken?
  • Wo hat sie sich beworben? = Waar heeft ze gesolliciteerd?
  • Leider hat er eine Absage bekommen. = Helaas heeft hij een afzegging gekregen.
  • Das ist wirklich frustrierend! = Dat is echt frustrerend!
  • Wofür interessierst du dich? = Waar heb jij belangstelling voor?
  • Welche Talente hat sie? = Wat zijn haar talenten?
  • Du solltest dich nicht überschätzen. = Je moet je niet overschatten.
  • Könnt ihr das einschätzen? = Kunnen jullie dat inschatten?
  • Würden Sie das bitte begründen? = Zou u dat alstublieft kunnen motiveren?
  • Er kennt sich gut mit Autos aus. = Hij heeft verstand van auto's.
  • Was sind deine Schwächen? = Wat zijn jouw zwakke punten?
  • Hat sie schon Erfahrung gesammelt? = Heeft ze al ervaring opgedaan?
  • Dafür habe ich kein Verständnis. = Daar heb ik geen begrip voor.
  • Sie ist hochbegabt. = Zij is hoogbegaafd.
  • Das bietet gute Aufstiegsmöglichkeiten. = Dat biedt goede promotiekansen.
  • Er ist sehr wissbegierig. = Hij is erg leergierig.