Wozzol

Por favor, compruebe si la lista de vocabulario es correcta antes de aprenderlo.

  • Duits Nederlands
  • Hast du einen Ferienjob? = Heb jij een vakantiebaantje?
  • Zeitungen austragen ist ein beliebter Schülerjob. = Kranten bezorgen is een populair bijbaantje.
  • Damit kann man viel Geld verdienen. = Daar kun je veel geld mee verdienen.
  • Welche Tätigkeiten muss man verrichten? = Welke werkzaamheden moet je uitvoeren?
  • Er ist Tischler von Beruf. = Hij is meubelmaker van beroep.
  • Sie arbeitet als Verkäuferin. = Zij werkt als verkoopster.
  • Ich möchte bei VW arbeiten. = Ik wil graag bij Volkswagen werken.
  • Diese Arbeit ist ganz schön anstrengend. = Dit werk is behoorlijk inspannend.
  • Ich möchte keinen stressigen Job. = Ik wil geen stres baan.
  • Vielleicht kriegt er ein Stipendium. = Misschien krijgt hij een studiebeurs.
  • Hast du den Arbeitsvertrag unterschrieben? = Heb je het werkcontract ondertekend?
  • Er kann nur halbtags arbeiten. = Hij kan alleen maar halve dagen werken.
  • Willst du Teilzeit oder Vollzeit arbeiten? = Wil je parttime of fulltime werken?
  • Mein Chef ist in Ordnung. = Mijn baas is ok.
  • Sie arbeitet hier als Aushilfe. = Zij werkt hier als invaller.