Wozzol

Por favor, compruebe si la lista de vocabulario es correcta antes de aprenderlo.

  • Engels Nederlands
  • bicycle = fiets
  • boat = boot
  • bus = bus
  • car = auto
  • plane = vliegtuig
  • train = trein
  • to travel = reizen
  • country = land
  • continent = werelddeel
  • been (go) = geweest (gaan)
  • done (do) = gedaan (doen)
  • gone (go) = gegaan (gaan)
  • seen (see) = gezien (zien)
  • written (write) = geschreven (schrijven)
  • met (meet) = ontmoet (ontmoeten)
  • spoken (speak) = gesproken (spreken)
  • eaten (eat) = gegeten (eten)
  • taken (take) = genomen (nemen)
  • flown (fly) = gevlogen (vliegen)
  • swum (swim) = gezwommen (zwemmen)
  • won (win) = gewonnen (winnen)
  • driven (drive) = gereden (rijden)
  • tourist = toerist
  • traveller = reiziger
  • minibus = minibus
  • helicopter = helikopter
  • tram = tram
  • scooter = scooter/brommer
  • underground train = metro
  • to fly = vliegen
  • to miss = missen
  • to catch = halen
  • to take = pakken
  • to ride = rijden
  • to drive = besturen
  • to travel the world = een wereldreis maken
  • to write home = naar huis schrijven
  • to appear on television = op televisie komen
  • other cultures = andere culturen
  • skeleton = skelet
  • false teeth = kunstgebit
  • on time = op tijd
  • village = dorp
  • journey = reis
  • 45 centimetres wide = 45 centimeter breed
  • to take a risk = een risico nemen
  • tiny = piepklein
  • tracks = sporen
  • neighbour = buurman/buurvrouw
  • to admire = bewonderen